Onder verwijzing naar het nog niet afgekondigde uitvoerverbod van 28 september 1756 (?1757-04-21/2), waarvan de strikte naleving wordt geboden, worden strengere straffen gesteld op overtreding van het uitvoerverbod van graan, meel, brood en veldvruchten. De maximale boete bedraagt duizend gulden en kan tot één jaar na dato worden gevorderd. Insolvente overtreders worden gestraft met geseling, een brandmerk en verbanning. Bierbrouwers mogen alleen gerst, boekweit en haver gebruiken. Molenaars mogen geen andere melanges voor de brouwerij leveren. Graan mag alleen worden verhandeld op de openbare markten onder toezicht van twee commissarissen uit de magistraat. Dit met het oogmerk om prijsopdrijving te voorkomen. Het is verboden binnen twee mijl van de grens graan met paarden te vervoeren. Vervoer of doorvoer per schip is al evenmin geoorloofd. Alleen indien het echt niet anders kan, mag men graan buiten de landsgrenzen laten malen. Een attest van de pastoor is dan vereist. Grensbewoners dienen altijd een dergelijk attest te kunnen tonen. Indien overtreders van de verordening zich gewapenderhand tegen de officieren van in- en uitgaande rechten verzetten, moet door het luiden van de klok het volk gealarmeerd worden. Wederspannige delinquenten mogen straffeloos worden gedood. Indien men verzuimd zou hebben van de verordening voldoende exemplaren toe te zenden, dan dient de verantwoordelijke officier er desnoods elders te lenen. Nalatige officieren worden gestraft met het verlies van hun functie.