Plakkaten

Oostenrijks Overkwartier

1740-11-30

P 8, fol. 54r-55r, e.a. ROPBa 3.5.400

ORDONNANTIE TERZAKE VAN DE RESIDENTIEPLICHT VAN OFFICIEREN

(?1740-07-29) ten vervolge, gelast de landvoogdes alle raden-fiscaal om op te treden tegen officieren, die zich niet houden aan hun residentieplicht. Indien het collatierecht van een functie aan een onderheer toekomt en deze het niet-resideren van een officier heeft gedoogd, verliest hij het collatierecht aan Hare Majesteit.

op naam van de landvoogdes, Maria Elisabeth

Brussel

November 25, 1740

Steenh. vt.

Maria Elisabeth

C.H. Cosqui

gedrukt

Nederlands

Geheime Raad

kanselier en raden

December 7, 1740

De verordening is een aangepaste versie van de in het Overkwartier niet afgekondigde verordening van 15 october 1740 (ROPBa 3.5.388). In haar missive van dezelfde datum verleende de landvoogdes aan kanselier en raden toestemming die verordening aan de specifieke behoeften van het Overkwartier aan te passen. Zij moeten in dat geval alle artikelen waartegen zij geen overwegende bezwaren koesteren in een eigen ordonnantie samenbrengen. Een exemplaar van de aldus ontstane nieuwe verordening wordt bij de Geheime Raad ingewacht. Een overzicht van wijzigingen wordt door het Hof van Gelre op 2 november 1740 ingediend (P 8, fol. 50v-51r). <br> Bij beschikking op een request van de "regenten der stad, voorpoorten ende buytenie van Weert" wordt de verordening op 4 februari 1741 gedeeltelijk buiten werking gesteld. Het Hof van Gelre gedoogt onder voorwaarden, dat de inwoners van het Land van Weert hun lijn-, raap- en "floersaet" buitenlands tot olie laten slaan. Tevens wordt de graanhandel weer toegestaan met de naburige landen, mits in die landen geen uitvoerverbod jegens het Oostenrijks Overkwartier van kracht is (P 8, fol. 61-63). Zie hierna (?1741-05-24).

Oostenrijks_Overkwartier/djvu_1740/p17401125.djvu

OO17401125

ark:/27364/e1GQFvp